Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BI1604

Datum uitspraak2009-04-15
Datum gepubliceerd2009-04-20
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers07/ 5872 WAO
Statusgepubliceerd


Indicatie

Intrekking WAO-uitkering. Niet kan worden volgehouden dat de medische beoordeling gebaseerd is op verouderde medische gegevens. Het door appellante ingenomen standpunt dat ten onrechte geen informatie bij de behandelend sector is ingewonnen niet kan worden gevolgd. Uit de gedingstukken blijkt niet dat ten aanzien van appellante sprake is van een in gang gezette of een nog in gang te zetten behandeling die een beduidend effect zal hebben op haar mogelijkheden tot het verrichten van arbeid. Juiste vaststelling beperkingen. Geen aanknopingspunten voor het stellen van een urenbeperking.


Uitspraak

07/ 5872 WAO Centrale Raad van Beroep Meervoudige kamer U I T S P R A A K op het hoger beroep van: [Appellante], wonende te [woonplaats] (hierna: appellante), tegen de uitspraak van de rechtbank Middelburg van 10 september 2007, 06/1266 (hierna: aangevallen uitspraak), in het geding tussen: appellante en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv). Datum uitspraak: 15 april 2009 I. PROCESVERLOOP Namens appellante heeft mr. F.A. van den Berg, advocaat te Middelburg, hoger beroep ingesteld. Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend. Het geding is ter behandeling aan de orde gesteld ter zitting van 4 maart 2009, waar partijen -met bericht- niet zijn verschenen. II. OVERWEGINGEN 1.1. Appellante, voorheen werkzaam als inpakster, heeft zich per 31 augustus 2001 vanuit de situatie dat zij een uitkering ingevolge de Werkloosheidswet (WW) ontving ziekgemeld met diverse klachten. Na afloop van de wettelijke wachttijd is haar een uitkering ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) toegekend, welke laatstelijk werd berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 65 tot 80%. 1.2. In 2006 heeft in het kader van een herbeoordeling met toepassing van het Schattingsbesluit arbeidsongeschiktheidswetten 2004 verzekerings-geneeskundig en arbeidskundig onderzoek plaatsgevonden. Op grond van de resultaten van dat onderzoek heeft het Uwv bij besluit van 22 augustus 2006 de WAO-uitkering van appellante per 23 oktober 2006 ingetrokken. 1.3. Bij besluit van 6 oktober 2006 (hierna: bestreden besluit) heeft het Uwv het door appellante tegen het besluit van 22 augustus 2006 gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. 2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft hierbij -samengevat- overwogen dat geen aanleiding bestaat te veronderstellen dat het medisch onderzoek onzorgvuldig is geweest noch om te twijfelen aan het oordeel van de verzekeringsartsen van het Uwv omtrent de belastbaarheid van appellante op 23 oktober 2006. Voorts heeft de rechtbank overwogen dat eerder genoemde verzekeringsartsen op goede gronden hebben besloten geen uren-beperking aan te nemen en dat een voldoende uitgebreide motivering op dit punt is gegeven. Tot slot ziet de rechtbank geen aanleiding om aan te nemen dat appellante niet in staat zou zijn de haar voorgehouden functies te vervullen. 3. In hoger beroep is -evenals in beroep- aangevoerd dat de (bezwaar)-verzekeringsartsen hun conclusies hebben gebaseerd op verouderde informatie en dat ten onrechte geen informatie bij de behandelend sector is opgevraagd. Voorts is appellante van mening dat ten onrechte de diagnose fibromyalgie is aangenomen. Zij lijdt aan reuma. Tot slot stelt appellante zich op het standpunt dat ten onrechte geen urenbeperking is aangenomen. Haar reumatoloog acht een urenbeperking noodzakelijk. 4. De Raad overweegt als volgt. 4.1. De Raad is met de rechtbank van oordeel dat de voorhanden medische gegevens geen grond bieden om de door appellante betrokken stellingen te onderschrijven. De primaire verzekeringsarts heeft haar bevindingen en conclusies gebaseerd op anamnese, eigen onderzoek en de in het dossier aanwezige gegevens, waaronder de informatie van de behandelend sector uit 2001 en 2002. Vervolgens heeft de bezwaarverzekeringsarts zich achter de door de primaire verzekeringsarts in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 15 juni 2006 neergelegde beperkingen gesteld. Gelet op het vorenstaande is de Raad van oordeel dat niet kan worden volgehouden dat de medische beoordeling gebaseerd is op verouderde medische gegevens. 4.2. Met verwijzing naar zijn uitspraak van 16 september 2003 (LJN AO0093) en zijn in die uitspraak vermelde jurisprudentie overweegt de Raad voorts dat het door appellante ingenomen standpunt dat ten onrechte geen informatie bij de behandelend sector is ingewonnen niet kan worden gevolgd. Uit de gedingstukken blijkt niet dat ten aanzien van appellante sprake is van een in gang gezette of een nog in gang te zetten behandeling die een beduidend effect zal hebben op haar mogelijkheden tot het verrichten van arbeid. Evenmin heeft appellante ten tijde van het onderzoek door de verzekeringsarts of in het kader van de heroverweging in bezwaar gemotiveerd gesteld dat de behandelende sector een beredeneerd afwijkend idee zou hebben over haar beperkingen. 4.3 Wat betreft de door de primaire verzekeringsarts gestelde diagnose fibromyalgie overweegt de Raad als volgt. Naar het oordeel van de Raad brengt de gestelde diagnose niet mee dat de beperkingen van appellante onjuist door de verzekeringsartsen zijn vastgesteld. De Raad wijst er in dit verband op dat de behandelend reumatoloog in zijn brieven van 21 december 2006 en 14 februari 2007 geen beredeneerd afwijkend standpunt inneemt over de ten aanzien van appellante aangenomen beperkingen. Tevens blijkt uit informatie van deze arts dat hij van oordeel is dat appellantes medische situatie in 2006 niet gewijzigd is ten opzichte van de situatie in 2002. De medische informatie uit laatst genoemde periode is door de artsen van het Uwv meegewogen ten tijde van het vaststellen van de voor appellante geldende beperkingen. Tot slot overweegt de Raad dat de FML uit 2003, opgesteld op basis van medische informatie uit 2002, in grote lijnen overeenkomt met de FML uit 2006 hetgeen de Raad gelet op de eerder genoemde informatie van de behandelend reumatoloog niet onjuist voorkomt. 4.4. Het door appellante ingenomen standpunt dat ten onrechte geen urenbeperking is aangenomen volgt de Raad evenmin. Gelet op de ten aanzien van appellante aangenomen beperkingen en de motivering van de bezwaarverzekeringsarts waarom anders dan voorheen ten aanzien van de onderhavige schatting geen urenbeperking wordt aangenomen, ziet de Raad geen aanknopingspunten voor het stellen van een urenbeperking. Het standpunt van de behandelend reumatoog, doet hier naar het oordeel van de Raad niet aan af. 4.5. Aldus uitgaande van de juistheid van de door het Uwv aangenomen beperkingen bij appellante ten aanzien van het verrichten van arbeid is de Raad, evenals de rechtbank, niet gebleken dat appellante de werkzaamheden behorende bij de geselecteerde functies niet zou kunnen verrichten. 4.6. Het hoger beroep van appellante kan derhalve geen doel treffen, hetgeen betekent dat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd. 5. De Raad acht geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht. III. BESLISSING De Centrale Raad van Beroep, Recht doende: Bevestigt de aangevallen uitspraak. Deze uitspraak is gedaan door H. Bolt als voorzitter en C.P.J. Goorden en C.P.M. van de Kerkhof als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van M.A. van Amerongen als griffier, uitgesproken in het openbaar op 15 april 2009. (get.) C.P.J. Goorden. (get.) M.A. van Amerongen. JL